Introductie
Tot in de vijftiger jaren waren veel graslanden rijk aan (bloeiende) kruiden en grassen. Botanisch grasland levert een belangrijke bijdrage aan de leefomgeving van vogels, insecten, amfibieën en kleine zoogdieren. Het gaat vaak om typisch ‘ouderwets’ grasland met een wat pollige structuur en verspreid voorkomende kruiden. De aanwezige kruiden zijn een voedselbron voor dieren: de aanwezige nectar trekt insecten aan die op hun beurt voedsel vormt voor diverse boerenlandvogels. Door randen/percelen die beweid zijn niet te bloten blijven de ‘eilandjes’ met langer gras behouden, ook deze leveren een biodiversiteitswaarde.
Schraal grasland draagt ook bij aan de waterkwaliteit, omdat uitspoeling van meststoffen op dergelijke percelen veel lager is dan bij intensief bemeste percelen.
Doelsoorten van de leefgebieden droge dooradering en open grasland waarvoor botanisch grasland meerwaarde heeft, onder andere: graspieper, patrijs, veldleeuwerik. Ook de kwartelkoning maakt gebruik van deze graslanden. Deze vogel broedt van ca. mei tot augustus.
Beheereisen
- Er wordt geen gebruik gemaakt van chemische onkruidbeheersing op minimaal 90 % van de oppervlakte. Het is alleen toegestaan voor pleksgewijze bestrijding van haarden van probleemonkruiden zoals akkerdistel, ridderzuring, jacobskruiskruid en brandnetel met een rugspuit (driftvrij) op maximaal 10% van de beheereenheid en pas na overleg met het collectief;
- Het gewas wordt jaarlijks minimaal 1 keer gemaaid en afgevoerd;
- Pakket c-d: Minimaal 4 verschillende indicatorsoorten uit lijst b zijn in transect aanwezig in de periode 1 april tot 1 oktober.
Beheervoorschriften
Aanvullend
- De randen liggen aan de buitenkant van het perceel;
- Het streven is dat er zo’n 20-40 verschillende kruiden, grassen en mossen per 25 m2 aanwezig zijn (Schipper 2014);
- De beheereenheid heeft een minimale (rand)breedte van 3 meter en maximaal 9 meter bij Categorie Water (t.b.v. waterkwaliteit) of maximaal 12 meter bij Leefgebied Dooradering (t.b.v. vogels);
- De rand is in het Leefgebied Dooradering bij voorkeur gekoppeld aan zonnige kant van een landschapselement (bijv. sloot/houtwal);
Bemesten, beweiden, maaien en andere bewerken
- Hooilandranden worden niet beweid;
- De beheereenheid wordt in principe niet bemest en er wordt geen bagger opgebracht. In overleg met het collectief kan een onderhoudsbemesting met ruige mest of bekalking worden gegeven (ongeveer één keer in de 5 jaar, afhankelijk van de situatie ter plekke);
- Als er gemaaid wordt, houd rekening met wild en broedende vogels; ,maai niet als de kans bestaat dat deze aanwezig zijn;
- Als er wordt gemaaid, dan maaien en afvoeren, niet klepelen omdat dat de kruidenrijkdom onderdrukt;
- Maaien leidt tot het beste resultaat als het gefaseerd wordt gedaan: per maaibeurt ca 20% laten staan, bijvoorbeeld in de vorm van sinusbeheer. Dit zorgt voor variatie die flora, insecten en vogels ten goede komt en biedt betere vluchtmogelijkheden;
- Het grasland mag niet worden gescheurd of gefreesd.
Advies
Om meer kruiden te krijgen, helpt het o.a. om dominante ongewenste grassen te onderdrukken door het maaimoment en -frequentie aan te passen. Door de ongewenste grassen tijdig te maaien, wordt voorkomen dat ze doorschieten tot de bloei.
Figuur 53 Schippersmethode: tijdig maaien en afvoeren tbv kruidenrijk grasland
Let op
Als de graslandrand op een verplichte bufferstrook vanuit GLMC4 ligt dan mogen deze activiteiten niet:
- Bemesting met ruige stalmest (A06)
- Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (A07)
Pakketvarianten
Pakketcode |
Pakketnaam (per ha) |
Indicatorsoorten |
Tarief |
13c |
Botanisch waardevolle weiderand |
4 uit lijst b |
€ 1.200,- |
13d |
Botanisch waardevolle hooilandrand |
4 uit lijst b |
€ 1.600,- |