Afhankelijk van hun breedte, diepte en profiel kunnen sloten van belang zijn voor soorten als krabbenscheer, fonteinkruid, zwanenbloem, grote modderkruiper en bittervoorn.
Tot in de vijftiger jaren waren veel graslanden rijk aan (bloeiende) kruiden en grassen. Botanisch grasland levert een belangrijke bijdrage aan de leefomgeving van vogels, insecten, amfibieën en kleine zoogdieren.
Beheerde akkerranden kunnen verschillende functies hebben. Ze kunnen dienen als broed-, schuil- en foerageergebied voor akkervogels, zoals de Grauwe Kiekendief, Veldleeuwerik en Patrijs.
Struweelhagen onderscheiden zich van de knip- en scheerheg door de extensievere vorm van beheer. Het zijn vrij uitlopende hagen van veelal doornige struikvormers zoals meidoorn en sleedoorn die eens in de 5 – 7 jaar worden afgezet.
Een struweelrand is een lijnvormig begroeiing van ruigte en struiken. De struweelrand kan zich ontwikkelen vanuit een extensief beheerde situatie of worden aangeplant.
Met dit beheerpakket worden graslanden zodanig beheerd dat ze geschikt zijn voor waterberging. Door beperkingen op bemesting en op chemische onkruidbeheersing blijft de waterkwaliteit goed na onderlopen van het perceel.
Dit pakket richt zich op verbetering van de bodem van grasland en bouwland door het opbrengen van organische mest, bodemverbeteraars of met plantenresten.
Een verbrede bufferstrook is een akkerrand langs open water. Het is een aanvulling op de verplichte bufferstrook vanuit het 7e NAP/GLMC. Op bufferstroken wordt geen productief gewas geteeld.
De aanleg van een infiltratiegreppel zorgt er voor dat water dat van een perceel (bouwland of grasland) spoelt niet de sloot in stroomt, maar via de infiltratiegreppel de grond in zakt.